Groeifondsaanvraag Werklandschappen van de Toekomst
Hoe je 26 miljoen krijgt voor jouw plan
Bedrijventerreinen in Nederland ontwikkelen zich dankzij een impuls uit het Nationaal Groeifonds de komende jaren tot groene, klimaatbestendige en energie-efficiënte plekken, waar werknemers prettig kunnen werken in een gezonde omgeving. Onlangs besloot de ministerraad op basis van het advies van het Nationaal Groeifonds om 26 miljoen euro toe te kennen aan het programma Werklandschappen van de Toekomst.
Tekst Manon van Ketwich
Aan de toekenning van dit enorme bedrag ging een uitgebreid en langdurig traject vooraf. Het indienen van een Groeifondsaanvraag is namelijk geen eenvoudige opgave. Er moet aan heel veel criteria worden voldaan om in aanmerking te komen. In het geval van Werklandschappen van de Toekomst was er een grote groep stakeholders betrokken, met een gemeenschappelijk belang maar ook met individuele wensen.
Dagelijkse kans op natuurbeleving
IVN Natuureducatie stond aan de wieg van de aanvraag. Daphne Teeling was samen met Jelle de Jong vanaf het begin betrokken bij het traject. Teeling: “De missie van IVN is om onze leefwereld weer te verbinden met de natuur. We richten ons daarbij op kinderen, maar ook volwassenen zijn een belangrijke doelgroep. En waar we bij kinderen ons op de schoolomgeving richten, om de dagelijkse kans op natuurbeleving en natuurverbondenheid te vergroten, richten we ons bij volwassenen op de dagelijkse woon- en werkomgeving om dit te bereiken. Uiteindelijk past dat allemaal binnen onze missie om Nederland en de Nederlanders groener en sterker te maken. Want als het met de natuur beter gaat, gaat het met de mens beter.”
Dit gedachtegoed staat aan de basis van de groeifondsaanvraag. “Ik ben al 13 jaar directeur van IVN in Zuid-Holland en Zeeland. Zuid-Holland kenmerkt zich als een zeer dicht bebouwd gebied met relatief weinig natuur. Daarbij is de basiskwaliteit van die schaarse natuur niet zo hoog. ‘Natuur’ bleek voor velen vaak een bestemming; iets wat je bezoekt, niet een waarde die dagelijks omringt. En dat is eigenlijk zonde, omdat dagelijks contact met natuur bewezen gezonder en gelukkiger maakt. Daarnaast zien we dat de bedrijventerreinen vaak een harde barrière vormen tussen het groen in de bebouwde kom en de grotere natuurgebieden daarbuiten. Dat is voor de flora en fauna echt niet handig en zou toch beter kunnen? Met IVN waren we daarom al begonnen met het Nature@work-concept, een project waarbij we medewerkers meer met de natuur in contact laten komen tijdens de dagelijkse werkprocessen; goed voor de creativiteit, werkplezier en productiviteit. Vervolgens bekijken we met de bedrijven hoe zij -als het ware als wederdienst- diezelfde natuur kunnen versterken. Bijvoorbeeld door samen met het personeel een Tiny Forest voor bedrijven aan te leggen of een bloemrijke vergadertuin. Goed voor de medewerkers, goed voor de natuur. Dat sloeg aan. En door corona bleek dat de behoefte aan natuur, die eerst misschien meer latent aanwezig was, nog meer op de voorgrond kwam. Daar wilden we meer mee doen.”
Natuur verdient ook een plek
Tegelijkertijd hoorde Jelle de Jong, algemeen directeur van IVN Nederland, over de Groeifondsaanvraag voor een Toekomstbestendige leefomgeving. “Het kon wat mij betreft niet zo zijn dat tussen die aanvragen geen propositie zou zijn voor een natuurlijke leefomgeving. Het mocht in mijn ogen toch niet alleen over A.I. of de nieuwe Noord-Zuidlijn gaan. Ook de natuur heeft een plek in een toekomstbestendig Nederland. Al fietsend over een bedrijventerrein in Haarlem bedacht ik dat op die bedrijventerreinen een grote kans lag.”
In Nederland zijn meer dan 3.000 bedrijventerreinen en meer dan 30 procent van alle banen zijn eraan verbonden. Door die te vergroenen kan echt impact worden gemaakt. Daarmee koppel je meerdere opgaven aan elkaar, denk aan het versterken van de biodiversiteit, maar ook aan klimaatadaptatie, energietransitie en de gezondheid van zowel werknemers op het bedrijventerrein als omwonenden. “Er is ook een economische urgentie”, vult Teeling aan. “Een deel van de bedrijventerreinen verzuipt in de polder als we niets doen. Wie wil daar dan nog in investeren?”
Akkoord van de minister
Reden genoeg dus om een poging te doen om in aanmerking te komen voor het geld uit het Groeifonds. Jelle de Jong verzamelde een grote groep partners om zich heen. Ook de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zakenen Koninkrijksrelaties (BZK) werden betrokken. Formeel gezien kon een Groeifondsaanvraag in de tweede ronde namelijk alleen gedaan worden door een ministerie. Vanuit BZK was Nirul Ramkisor, beleidsmedewerker klimaatadaptatie gebouwde omgeving, betrokken bij het proces. “Onze rol was ten eerste om ervoor te zorgen dat we de aanvraag konden indienen. Daarvoor moesten een aantal stappen worden gezet, de aanvraag moest passen binnen het beleid van het departement, het moest ook met de andere departementen worden afgestemd en we moesten zorgen voor de formele indiening van de stukken met het uiteindelijke akkoord van de minister.”
Ramkisor schoof vanaf de zomer van 2021 aan bij de coalitie die De Jong en Teeling om zich heen hadden verzameld. Ramkisor: “De eerste gesprekken werden vanuit de coalitie met name met LNV gevoerd. Maar de inhoud van het voorstel lag ook dicht bij het beleid van BZK. In goed overleg is besloten om het voorstel via BZK in te dienen. Bij LNV lagen ook meerdere voorstellen waarmee dit plan zou moeten concurreren. Via BZK indienen leek ons op dat moment de grootste kans van slagen hebben. Daarnaast is er, naast IenW, ook afgestemd met andere ministeries.”
Scope verbreed
Omdat de aanvraag goed moest aansluiten bij de beleidsdoelstellingen van BZK moest er ook wat geschaafd worden aan het voorstel. Volgens Teeling geen slecht nieuws. “Het heeft onze scope verbreed en dat doet recht aan de opgave. Stel dat je alleen aandacht schenkt aan biodiversiteit. Dan moeten die bedrijventerreinen over paar jaar aan de slag met klimaatadaptatie of energietransitie.” Dat laatste onderwerp kreeg, nadat de aanvraag in eerste instantie voorlopig was goedgekeurd, extra aandacht in de aanvraag. “We hebben de koppeling met de energietransitie in de tweede fase sterker gemaakt, zodat het nog beter bij het beleidsperspectief van BZK zou passen”, legt Ramkisor uit.
Voor Ramkisor was het hele proces geen eenvoudige opgave. “Ik had nog niet eerder aan een Groeifondsvoorstel gewerkt, dus ik had ook geen zicht op hoe het hele proces zou verlopen. We kregen stapsgewijs meer informatie over wat we op welk moment konden verwachten of moesten aanleveren. Dat proces, naast het harde werk van het inhoudelijk sterke consortium, kostte ook veel meer tijd dan ik vooraf had ingeschat.”
Ook nu de aanvraag is goedgekeurd zal het ministerie van BZK een rol blijven spelen. Ramkisor: ‘De minister blijft formeel verantwoordelijk voor het plan. Dat betekent dat het geld uit het groeifonds eerst naar BZK gaat en daarna richting de projecten die we gaan doen. In de Tweede Kamer zal de minister verantwoording moeten afleggen over wat er met dat geld gebeurt. We hebben dus een toezichthoudende rol bij de implementatie waarbij we tussentijds ook kunnen bijsturen. Daarnaast gaan we het programma ook gebruiken om te leren om ons eigen beleid aan te scherpen. Zo kunnen we ervoor zorgen dat het beleid helpt met het verder opschalen van de aanpak.”
Van 49 naar 26 miljoen
Overigens werd niet het volledige bedrag in de aanvraag goedgekeurd. Van de 49 miljoen die het consortium graag had willen ontvangen, werd 26 miljoeneuro toegekend. “We hadden een plan voor drie fasen. Met dit bedrag kunnen we alleen de eerste fase uitvoeren, die is vooral gericht op integraal leren en doen, op innovatie en kennisontwikkeling. Dat we de andere fasen op dit moment nog niet kunnen financieren is heel erg zuur, maar samen met onze partners gaan we alsnog proberen om via andere kanalen het geld bij elkaar te krijgen”, stelt Teeling. Wat gaat er precies gebeuren met de 26 miljoen euro die wel is toegekend? “In zes provincies gaan aan de slag met vier living labs en 10 ambassadeursterreinen, via nog te sluiten Green Deals”, vertelt Teeling. “Hiermee ontwikkelen we samen instrumenten en we passen deze toe, leren en werken toe naar een niet te stoppen beweging.” Het is overigens niet zo dat het groeifonds een subsidiepotje is om je bedrijventerreinen te vergroenen.” Het doel van ons programma is echt te werken aan toekomstbestendigheid van Nederland, waar mensen graag willen werken en ondernemen; daarbij wordt gekozen voor een brede en integrale benadering, met de natuur als partner. De coalitiegenoten spelen hier een belangrijke rol in. “Over tien jaar willen we dat 1000 bedrijventerreinen in beweging zijn door een groenblauwe structuur te integreren en dat alleen maar als we slim samenwerken en iedereen die wil en kan, ook meehelpt vanuit haar of zijn expertise en rol. Zo creëren we samen een nieuwe norm voor werklandschappen van de toekomst. Net zoals dat het niet meer van deze tijd is om schoolpleinen vol te leggen met tegels.”
Gebiedslabel
Om goed in beeld te krijgen wat het effect is van de living labs en de ambassadeursterreinen wordt een gebiedslabel voor werklandschappen ontwikkeld. Daarmee kan worden aangetoond dat een terrein een bijdrage levert aan een gezonde leefomgeving, de biodiversiteit, prettig wonen, de energietransitie en klimaatadaptatie. “Dat is een goede toets om mee te meten.”
Om echt een systeemverandering teweeg te brengen is een belangrijke rol weggelegd voor de partners in de coalitie. “Het doel is om betere producten in de markt te zetten. Eerst samen, na verloop van tijd kan elke partner daar z’n eigen draai aan geven. De ondernemers zijn echt de aanjagers van deze beweging.”
Procesbegeleiding
Een aanvraag doen voor het Groeifonds is geen dagelijkse kost. Het is een ingewikkeld proces waarbij aan veel criteria moet worden voldaan en waarbij veel formele stappen moeten worden gezet. Bovendien waren in het geval van Werklandschappen voor de toekomst veel verschillende partners betrokken. Niet gek dus dat er behoefte bleek aan een partij die het project in goede banen leidde. Die partij werd gevonden in de persoon van Max Fossen van het bedrijf Next2Company. “Het traject voor de groeifondsaanvraag was al lang en breed opgestart toen wij erbij werden betrokken, de werksporen waren al in gang gezet. Wel was er behoefte aan een strakke regie in één gemeenschappelijk document.”
Next2Company was ook inhoudelijk betrokken bij het proces, met name rond de economische redenatie. “Dit was een cruciaal onderdeel voor het Groeifonds (gezien hun opdracht) en een missend puzzelstukje voordat wij instapten. We zaten erin voor het proces, het samenbrengen van elementen, maar ook voor een inhoudelijke bijdrage.”
De regie nam Fossen op zich. Evenals het voorbereiden van de sessies, zowel online als fysiek, en het hosten van die sessies. Verder werkte Fossen mee aan het vertalen van de inhoud naar een compleet verhaal dat voldeed aan de kaders van de aanvraag. Bovendien moest bepaald worden op welk bedrag de coalitie aanspraak wilde doen. “We hebben gevraagd om 50 miljoen euro, voor drie verschillende fases. Onze aanvraag was ten opzichte van de andere aanvragen die werden gedaan een vreemde eend in de bijt. Wij gaan voor een systeemverandering, willen een beweging op gang brengen. Hoewel je zou kunnen denken dat je zo veel mogelijk geld wil vragen, hebben wij niet te hoog ingeschoten. We zijn bovendien van mening dat de markt zelf ook investeringen moet doen om die beweging te bewerkstelligen.”
Fossen prijst het IVN, dat erin slaagde een groot aantal partners aan zich te binden. “In een pluriforme coalitie hebben Jelle de Jong en Daphne Teeling gezamenlijk draagvlak weten te creëren. En dat terwijl deze bedrijven moeten investeren en ze er voorlopig nog niets voor terug krijgen. Een groot pluspunt was dat iedereen in dit traject persoonlijk gemotiveerd was en ervan overtuigd was dat deze aanvraag van grote maatschappelijke waarde zal zijn. Het eigen belang was daarin ondergeschikt.”
Ook voor Fossen was het project een leerzame periode. “Ik heb vooral bevestigd gezien dat ook structuur en kaders onmisbaar zijn in een proces als dit. Dit hebben wij denk ik succesvol toegevoegd aan het lopende (organische) proces waar wij op instapten.” Voor de verbinding tussen alle partijen én een gezamenlijke visie kwam de coalitie regelmatig bij elkaar. “De fysieke bijeenkomsten van de werkgroepen waren daarin erg belangrijk”, stelt Fossen. “Je moet het leuk maken, zo’n aanvraagtraject kan best droge kost zijn.”