Energietransitie
De volgende stap in samenwerking
‘Heldere kaders om tot weloverwogen keuzes te komen zijn vervallen zonder dat er nieuwe voor in de plaats zijn gekomen.’
Door Reinoud Schaatsbergen
Nederland heeft met zijn poldertraditie een historie in samenwerking, maar in de energietransitie is daar vooralsnog niet veel van te merken. Het Energie- en het Klimaatakkoord dwingen ons de komende jaren het aandeel duurzame energie in elektriciteit en warmtevoorziening drastisch te verhogen. Dat is een enorme technische uitdaging, maar nog veel meer een maatschappelijke. Effectieve samenwerking is van groot belang omdat er veel partijen betrokken (moeten) zijn om alle ambities te realiseren.
Maarten Arentsen, associate professor energie
innovatie aan de Universiteit Twente.
‘De wereld is gecompliceerder geworden en om dingen te veranderen zijn nieuwe ideeën en oplossingen nodig.’
Effectieve samenwerking is nog ver te zoeken, vindt Maarten Arentsen, associate professor energie innovatie aan de Universiteit Twente. Arentsen onderzoekt sinds de jaren negentig van de vorige eeuw veranderingsprocessen in de energievoorziening. Hij signaleert dat nu pas het belang en de noodzaak van de energietransitie tot de samenleving is doorgedrongen, bijvoorbeeld omdat de energievoorziening steeds meer verweven raakt met onze directe woon-, werk- en leefomgeving. Dat betekent dat er volop gewerkt moet worden om de duurzame ambities te realiseren. Tegelijkertijd ontbreken heldere kaders om de gezamenlijke aanpak van projecten effectief en efficiënt te organiseren.
Roerloos
“Bestaande institutionele kaders die eens leidend waren voor de organisatie en aanpak van de energievoorziening zijn weggevallen, terwijl er nauwelijks nieuwe voor in de plaats zijn gekomen,” vertelt Arentsen. “Tegelijkertijd is de samenleving mondiger geworden en in toenemende mate geneigd tot zelfsturing. Het vormgeven van een duurzame energievoorziening vindt daarom feitelijk plaats in een nieuw en onbekend krachtenveld.”
“Lokale overheden zien zich geconfronteerd met burgers, energiebedrijven met energiecorporaties en consumenten met veel aanbieders van energie. Iedereen wordt in toenemende mate geplaatst voor de kernvraag: ‘Wie doet wat en wie moet wat doen in de energietransitie?’ Het vinden van antwoorden op deze vraag vertraagt de energietransitie omdat partijen onvoldoende kennis van elkaar hebben, wellicht verkeerde verwachtingen koesteren of omdat ze staan op oude bevoegdheden die niet langer door de samenleving worden erkend.”
Het leveren van (duurzame) energie is niet langer voorbehouden aan energiebedrijven en raakt steeds meer verweven met onze leefomgeving.
Behoefte aan kaders
Arentsen heeft als politiek-econoom samen met collega-onderzoekers aan de wieg gestaan van de introductie van de marktwerking in de Nederlandse elektriciteit en gasvoorziening. Die verandering naar een marktorganisatie was een zoektocht naar de juiste richting, net zoals de energietransitie dat nu is. Met de introductie van de marktwerking vielen veel institutionele kaders weg die destijds effectief waren om te beslissen over Nederlandse energie-infrastructuren.
“Vroeger waren de rollen helder. De overheid kon tegen een energiebedrijf zeggen ‘regel de gas- en elektriciteitsaansluiting’, maar door de toenemende beschikbaarheid van duurzame energietechnologieën en duurzaamheidsambities is die gas- en elektriciteitsaansluiting niet langer vanzelfsprekend. Technologisch valt er veel meer te kiezen, maar heldere kaders om tot weloverwogen keuzen te komen zijn vervallen zonder dat er nieuwe voor in de plaats zijn gekomen.”
Samenwerken opnieuw ontdekken
Hoe dan verder? Dat onderzoekt Arentsen aan de Universiteit Twente samen met collega-onderzoekers. Hij richt zich daarin specifiek op het verbeteren van samenwerking en besluitvorming in veranderingsprocessen, waarvoor hij inspiratie vindt in onder andere het werk van nobelprijs winnares (2009) Elinor Ostrom. “Haar bevindingen bestaan onder meer uit handzame regels om lokale samenwerking beter te organiseren en effectiever te maken, onder meer door de aard en organisatie van de samenwerking eerst intensief te bespreken en te organiseren en pas daarna te gaan werken aan resultaten. Deze gang van zaken lijkt vanzelfsprekend, maar is dat in de energietransitie zeker niet,” aldus Arentsen.
De professor geeft aan dat er binnen de energietransitie essentiële vragen zijn over de samenwerking die te lang onbesproken blijven, zoals wie de probleemeigenaar is of wie de rekening gaat betalen. Het gevolg: er gaat veel tijd verloren en er worden minder duurzame uitkomsten gerealiseerd. “Helderheid, daar moet je mee beginnen, nog voordat je gaat nadenken over het probleem en de oplossing,” vertelt Arentsen. “Met het antwoord op beide vragen weet je al gauw wie serieus mee wil doen in plaats van met velen veel te lang om de hete brij blijven draaien.”
‘Niet degene die het hardst schreeuwt moet een besluit dicteren, maar degene die een breed gedragen en duurzaam alternatief aandraagt.’
Maatschappelijk relevant
Samen met een pas gepromoveerde AIO heeft Arentsen een aanpak ontwikkeld om in besluitvorming over duurzame energieprojecten veel rationeler en instrumenteler te denken en te handelen zonder concessies te doen aan de inbreng en participatie van de betrokkenen. “Nog te vaak bepalen nu vooral belangen de uitkomsten van besluitvorming over duurzame energieprojecten. Niet degene die het hardst schreeuwt moet een besluit dicteren, maar degene die een breed gedragen en duurzaam alternatief aandraagt”. Ook dit lijkt vanzelfsprekend, aldus Arentsen, maar het is nog zeker niet in de praktijk van de energietransitie.
Daarnaast heeft Arentsen een instrument ontwikkeld om de maatschappelijke acceptatie van duurzame energieprojecten te kunnen vaststellen, op basis waarvan een projecteigenaar een aanpak kan kiezen. Het instrument is geïnspireerd op het idee van Technology Readiness Level (TRL), waarmee de stand van ontwikkeling van nieuwe technologie kan worden bepaald. Arentsen heeft, geïnspireerd door TRL, een SRL (Society Readiness Level) voor duurzame energieprojecten ontwikkeld en daaraan handelingsalternatieven gekoppeld die gevolgd kunnen worden door bedrijven die duurzame energieprojecten willen realiseren.
“De wereld is gecompliceerder geworden en om dingen te veranderen zijn nieuwe ideeën en oplossingen nodig,” concludeert Arentsen. “Dat vraagt naast technische ook sociaal maatschappelijke innovatie. De ingenieur draagt bij met betere (duurzame) technologie, wij willen bijdragen met instrumenten om samenwerking en besluitvorming effectiever en efficiënter te maken. Dat is niet alleen relevant voor de energietransitie, maar voor tal van andere maatschappelijke uitdagingen.”