Interview
'Groene infrastructuur is een enorme winst voor stedelijke regio'
‘Wij kunnen ons werk het beste doen als onze gebieden onderdeel zijn van de groene infrastructuur van een stad’
Door Reinoud Schaatsbergen
Tot nu toe benaderen we de toepassing van groen en natuur in steden met een binnenstedelijke blik. Gek eigenlijk, vindt Harry Boeschoten van Staatsbosbeheer. “Het bekijken van groene infrastructuur vanuit bredere context kan een enorme winst zijn voor stedelijke regio’s.”
Interview met Harry Boeschoten, programmadirecteur Groene Metropool bij Staatsbosbeheer.
‘Wij willen niet denken in groene plekken of gebouwen, maar in groene systemen en netwerken.’
Je bent vanuit Staatsbosbeheer programmadirecteur van het programma Groene Metropool. Wat is het doel van dit programma?
“Veel gebieden die wij rond steden beheren zijn in de afgelopen vijftig jaar aangelegd om recreatietekorten op te lossen. Wij kwamen tot de conclusie dat die groene recreatiegebieden wat sleets zijn geraakt. Dat heeft te maken met de wijze waarop we recreëren: mensen zijn tegenwoordig veel meer op pad, waardoor ze buitengebieden wel aandoen, maar meer als onderdeel van hun trip in plaats van als bestemming.”
“Dus, hoe verbeteren we de recreatie- en natuurwaarde van die gebieden? Het antwoord zochten we in de vraagstukken van de stad. Dat draaide het perspectief. Je hebt het dan namelijk niet meer over natuur en recreatie, maar over sporten, bewegen, sociale ontmoeting, hittestress en gezondheid. Daardoor kom je veel meer in gesprek over de betekenis van groen voor stedelijke maatschappelijke vraagstukken, bijvoorbeeld met mensen van gezondheid, klimaat en projectontwikkelaars.”
“Wij leerden zo dat wij ons werk het beste kunnen doen als onze gebieden onderdeel zijn van de groene infrastructuur van een stad. Hoe? Breng groen naar de mensen toe, zorg voor een groennetwerk dat begint bij de voordeur of achtertuin en dat via stadsparken, volkstuinen en waterlopen is verbonden met het groen buiten de stad, waardoor inwoners hun dagelijkse verplaatsingen binnen die groene aders kunnen doen. Zo’n netwerk draagt bij aan woongenot, gezondheid en de klimaatbestendigheid. Je kunt het beschouwen als de groene nutsvoorziening voor de stad waar we inwoners op aan willen sluiten. Dat is onze visie in een notendop.”
Hoe ziet dit gedachtegoed er in de praktijk uit?
“Er is veel laaghangend fruit, zoals mussendakpannen. Dat zijn dingen die eigenlijk in elk bouwwerk vanzelfsprekend moeten zijn. De Boeri-gebouwen, zoals Wonderwoods in Utrecht, zijn in dat opzicht uitdagend in de manier waarop ze worden vergroend, maar als je ze in een omgeving plaatst waar ze niet aansluiten op de lokale natuur, dan is het niets meer dan een symbool. Wij willen dus niet denken in groene plekken of gebouwen, maar in groene systemen en netwerken.”
“Dat betekent dat je in een veel eerder stadium moet gaan nadenken over wat er in die groene omgeving gebeurt en dat je daar jouw gebouw of project in plaatst, in plaats van dat groen als restruimte overblijft. Een los parkje is best interessant, maar als de weg ernaartoe vreselijk is, dan verliest het zijn waarde. Idealiter wil je al vanaf je voordeur een aantrekkelijke tocht hebben. Dat vraagt van ons dat we buiten de grenzen van ons eigen domein moeten kijken. Dat is vrij nieuw voor ons, gezien we van nature een beheerder van gebieden zijn, maar dat maakt het des te interessanter.”
Harry Boeschoten, programmadirecteur Groene Metropool bij Staatsbosbeheer
‘Een los parkje is best interessant, maar als de weg ernaartoe vreselijk is, dan verliest het zijn waarde.’
Wat zijn de grootste kansen voor natuurinclusief bouwen, zowel bij Staatsbosbeheer als erbuiten?
“Wat heel wezenlijk is, is dat er van meet af aan over groen wordt nagedacht binnen een project, dat het niet wordt beschouwd als iets wat erbij komt. Dat betekent ook dat je groen in een bredere en ruimtelijke context moet gaan zien, samen met de opdrachtgever. Een voorbeeld: de gebiedsontwikkeling van Binckhorst grenst aan het oosten van Den Haag Centraal, en ten westen ervan ligt een bos dat Staatsbosbeheer beheert. Stel je trekt dat door tot aan de kust, dan kun je een plan voor de hele omgeving maken.”
“We vinden het vanzelfsprekend dat je mobiliteit in grotere context bekijkt, het zou immers belachelijk zijn om dat te laten eindigen bij de projectgrens, maar zo denken we nog niet na over groene infrastructuur. Dat kan een enorme winst voor stedelijke regio’s zijn. Hoe eerder je op breder schaalniveau duidelijk hebt wat je met een gebied wil, hoe duurzamer en toegankelijker je de deelprojecten daarin kunt maken.”
Een mooie ambitie, maar wie kan dit idee verwezenlijken?
“Stedenbouwers, zoals Erik Pasveer van gemeente Den Haag (met wie DuurzaamDoor eerder dit jaar sprak, red.), zijn hier interessante spelers in. Zij denken van nature al na over deze vragen en hebben verschillende schaalniveaus in beeld. Als je een driehoek weet te maken met de overheidskant, de projectontwikkelaars en beheer, dan heb je haast een garantie van kwaliteit.”
“Ik merk ook dat de ontvankelijkheid van bouwende en ontwerpende partijen groot is om over natuurinclusief na te denken. Het heeft mij persoonlijk erg geholpen om mijzelf te verplaatsen in de doelen van anderen. Als je niet begint met elkaar te leren verstaan, dan blijf je denken vanuit je eigen visie en dogma’s. Uiteindelijk is het een kwestie van mensen vinden die de moeite willen doen om met je in gesprek te gaan. Die vind je op LinkedIn, bij rondetafelgesprekken of bijeenkomsten. En ja, soms moet je ver van huis zoeken om uit je eigen parochie te komen.”
‘Als je niet begint met elkaar te leren verstaan, dan blijf je denken vanuit je eigen visie en dogma’s.’
Met welke partijen wil jij een samenwerking aangaan, of je samenwerking mee verbeteren, om de transitie naar natuurinclusief bouwen te versnellen?
“De bouw- en ontwikkelsector, die is binnen de stedelijke vernieuwing de belangrijkste drager van onze visie. Daarnaast is de klimaatwereld interessant. Na de extreme droogte van vorige zomer, gevolgd door grote buien die alles blank zetten, is overduidelijk dat er ruimtelijke dynamiek – dus groene componenten – nodig zijn om de weersverandering op te vangen.”
“Een derde pijler is gezondheid, zoals bewegen, sport en preventieve zorg. Er moeten leefomgeving aangelegd worden die gezond gedrag stimuleren, maar de aandacht vanuit Volksgezondheid is nog te veel gericht op curatieve zorg. Stel je voor dat een promille van de jaarlijkse zorglast te dekken in een groene leefomgeving, dan ben je echt spekkoper. Want als we straks allemaal honderd jaar oud worden, moet je maar hopen dat je niet vanaf je zeventigste al zorg nodig hebt. Wat betekent dat voor de leefomgeving? Dat gaat een enorme rol spelen waar we ook de zorgverzekeraars bij moeten betrekken.”
Wat zijn, in dat opzicht, de grootste bottlenecks voor natuurinclusief?
“Eigenlijk niets. Als ik naar de ontwikkelingen kijk, ben ik hoopvol gestemd. In de Omgevingsvisies zie je dat groen en stedelijke ontwikkeling steeds steviger worden geagendeerd en er is bereidheid bij de sector om erover na te denken. Alle lichten staan op groen. Ik denk dat het nu afhangt van organisatie, niet van kennis. De vraag ‘gaan we het echt doen?’ moet nu beantwoord worden door opdrachtgevers, projectontwikkelaars en bouwers.”
Dit interview is een initiatief van DuurzaamDoor, in samenwerking met de Participatietafel Biodiversiteit (Natuurinclusief bouwen). Lees hier het volledige interview.
Nationaal Park Dwingelderveld