Deelmobiliteit in het landelijk gebied – nog veel te ontdekken
De kennis en ervaringen die we opdoen met betrekking tot deelmobiliteit en hubs komt meestal uit de grote steden in ons land. Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag zijn dan ook de plekken waar bewoners het meeste moeite hebben een (betaalbare) parkeerplek te vinden en waar de ruimte op straat steeds schaarser wordt.
Tekst: Manon van Ketwich
Buiten de Randstad spelen die problemen veel minder. Uiteraard is het ook in grotere steden in de regio zoeken naar ruimte voor huizen, groen en verblijven, daar kunnen ze in bijvoorbeeld Eindhoven, Groningen, Nijmegen of Zwolle over meepraten. Maar ga je in iets kleinere steden of op het platteland kijken, daar past in veel gevallen een tweede of derde auto gewoon nog op de oprit en is parkeren bij de winkel meestal gratis. Toch zou het ook daar een goed idee zijn om auto’s te delen, de tweede en derde auto de deur uit te doen ten faveure van een elektrische deelauto of -scooter. De overweging om tot die beslissing te komen is in ruraal gebied echter heel anders, weten Ronnie Poorterman van Keypoint Consultancy en Frans Tillema en Pieter Dekker van de HAN Automotive Research. In opdracht van de provincie Gelderland deden ze onderzoek naar deelmobiliteit in ruraal gebied.
“We zien dat de introductie van deelmobiliteit en hubs in grote steden eigenlijk vanzelf gaat”, schetst Poorterman de achtergrond van het onderzoek. “We wilden eens kijken wat ervoor nodig is om deelmobiliteit in kleinere steden en in de regio een zetje te geven.”
Zoet en zuur
De belangrijkste constatering? “De deelauto is eigenlijk geen auto”, is Poorterman cryptisch. “De gewone auto is een uitontwikkeld product, we weten wat het is. De deelauto is een heel nieuw concept en is veel meer een dienst die nog in ontwikkeling is. We zullen het aanbod moeten pushen, werken aan de bekendheid ervan. Er komt namelijk veel meer bij kijken dan bij een eigen auto.” Frans Tillema vult aan: “De behoefte aan deelauto’s in grote steden komt voort uit het fysieke domein, om ruimte op straat te creëren. In ruraal gebied zal het veel meer gaan over jouw contributie aan de leefbaarheid en aan het milieu.” Het gemeengoed maken van deelmobiliteit is hier volgens Tillema een kwestie van de lange adem. “Jong geleerd, oud gedaan. Als je als kind met je voetbalteam naar een uitwedstrijd gaat en je vader die moet rijden neemt daarvoor de deelauto, dan onthoud je dat. De basis blijft dat je mobiliteit moet kunnen aanbieden voor minder dan 199 euro per maand, de prijs van een private lease auto. Daarbij moet de kwaliteit omhoog en moet je andere doelen stellen. En we moeten die doelen ondersteunen met flankerend beleid.” Tillema doelt hiermee op het ontmoedigen van het gebruik van de eigen auto. “Als je wil dat men in ketens gaat reizen, dan moet je misschien het gebruik van de private auto wel extra belasten, of kijken naar de parkeervergunning. Wie het zoet wil proeven, moet af en toe ook het zure ervaren.”
Gemeenschapsgevoel
Om deelmobiliteit in de regio tot een succes te maken zou gebruik gemaakt moeten worden van het sterke punt van dorpen en kleinere steden: de gemeenschap. Pieter Dekker: “Je zou de deelauto onderdeel van de community moeten laten zijn, dan wordt het meer eigen. Het doel is om de tweede en derde auto van de straat te krijgen én om een keuzemogelijkheid te bieden. Voor de ene rit heb je genoeg aan een Clio, terwijl je de andere keer een stationwagen nodig hebt.” Dat communitygevoel zou tevens een rol kunnen spelen bij de vorming van hubs, de plek waar deelauto’s een plek zouden moeten krijgen. “Zomaar ergens vier auto’s neerzetten is geen community”, aldus Tillema. “In ruraal gebied zou een hub iets kunnen zijn waar je als buurt of dorp trots op bent. Dan volgt het succes al snel.” Dekker vult aan: “Dit is een plek waar je misschien je grofvuil neerzet, boodschappen doet of contact zoekt met andere mensen.”
Gemeenschap dus. Maar hoe ziet dat er dan in de praktijk uit? Is naoberschap genoeg om deelmobiliteit te laten slagen? Tillema: “We hebben naar aanleiding van ons onderzoek al een aantal zaken geopperd. De sportclub zou een grote rol kunnen spelen. In dorpen gebeurt al heel veel bij voetbalclubs. Op zaterdag zou je met de deelauto naar uitwedstrijden kunnen gaan. De kantinebeheerder krijgt de sleutels van de auto’s.
Op die manier breng je de jeugd meteen in aanraking met deelmobiliteit. Een tweede suggestie is om deelauto’s door lokale kunstenaars te laten beschilderen. Zo wordt het echt een deelauto van Zieuwent of van Ruurlo.” Poorterman doet een derde suggestie: “Als je de deelauto’s als elektriciteitshuisje laat fungeren waar je lokaal opgewekte schone energie opslaat, werk je samen aan de energietransitie. In elk geval moet je het niet top down organiseren, het initiatief moet vanuit de samenleving komen. Een marktpartij zal er niet zo snel aan beginnen in ruraal gebied.”
“Als je wil dat men in ketens gaat reizen, dan moet je misschien het gebruik van de private auto wel extra belasten, of kijken naar de parkeervergunning. Wie het zoet wil proeven, moet af en toe ook het zure ervaren.”
Frans Tillema
We weten te weinig
Bovengenoemde ideeën hebben vooral betrekking op kleine dorpen. Hoe zit het met steden in ruraal gebied? Zouden deze suggesties ook werken in pakweg Hoogeveen of Doetinchem? Dekker: “Ik denk dat je in deze steden moet focussen op de buurten.” Tillema ziet een rol voor lokale corporaties, hoewel ook dan succes niet gegarandeerd is. “Je zou als een soort VVE kunnen werken. Dat werkt goed, totdat je mot krijgt. Veel hangt af van de intrinsieke motivatie.” De conclusie is eigenlijk dat op dit vlak nog veel onbekend is en dat onderzoek in combinatie met domweg proberen meer informatie zal verschaffen. “Er mist zo veel onderzoek”, zegt Dekker dan ook. “Veel gebeurt vanuit de overheid en de markt, maar niet met als doel deelmobiliteit te stimuleren. We zien dat nu ook bij de Lichte Elektrische Voertuigen (LEV’s). Daar gaat het veel over veiligheid, maar er wordt niet gekeken naar de feiten. Hoe reageren mensen op die voertuigen? Hoeveel CO2 bespaart een voertuig nu echt? Hoe vaak laat men de auto staan? We weten er gewoon te weinig van.” Dit is ook aanleiding geweest voor de HAN om het LEV kenniscentrum op te richten.
Ook LEV’s zouden in ruraal gebied een rol kunnen spelen, met name in de steden. “In Doetinchem speelt net zo goed als in de grote stad dat 70 procent van de autoritten over minder dan 5 kilometer gaan. Deelscooters en stepjes kunnen daar dus heel goed bruikbaar zijn”, aldus Tillema. “Voor ritten op de provinciale weg, of die nu 20 of 50 kilometer zijn, mist het ideale voertuig eigenlijk nog waarmee je op een duurzame en comfortabele manier kunt reizen. Je kunt dan denken in de richting van microcars.”
Deelauto = openbaar vervoer
Volgens Tillema is het zaak om drie zaken te accepteren voordat je echt werk wil maken van deelmobiliteit in ruraal gebied. “Ten eerste moeten we accepteren dat, zolang je auto kunt rijden, de auto vaak de beste manier is om je te verplaatsen. Ten tweede moeten we van het traditionele framework van het OV af. De deelauto moet erbij, op die manier wordt de sociale bereikbaarheid veel beter en loopt het meteen mee in de subsidieregeling. Ten derde moet er beleid gemaakt worden en dus moet er een antwoord komen op de vraag: wat willen we ermee.” In de ogen van het drietal kan deelmobiliteit een belangrijke rol spelen in het verminderen van vervoersarmoede. Als gemeenten andere doelen koppelen aan de introductie van ’deelmobiliteit wordt het speelveld vanzelf groter. Poorterman illustreert dat aan de hand van een voorbeeld in de regio Utrecht, waar momenteel onderzoek wordt gedaan naar een regionale aanpak voor deelmobiliteit. “Vanuit Houten rijdt een bus naar Nieuwegein. Daar maken niet zo heel veel mensen gebruik van, maar de verbinding is wel belangrijk. Hij moet qua financiering echter ook concurreren met een nieuwe tramverbinding in Utrecht. Als je er een deelauto bij zet in aanvulling op de bus, dan verandert het de zaak en heeft de auto meteen toegevoegde waarde.”
Ronnie Poorterman
Pieter Dekker
Frans Tillema