Multidisciplinaire en wetenschappelijke kijk op de beweegvriendelijke omgeving
De fysieke leefomgeving kan een grote rol spelen in het in beweging brengen van mensen. Hoe? Dat is een ingewikkeld vraagstuk dat alleen beantwoord kan worden door er vanuit verschillende invalshoeken naar te kijken. Daarom is er nu de interdisciplinaire cursus Ruimte voor Bewegen van het RadboudCSW.
Tekst: Manon van Ketwich
Bijzonder aan de cursus is dat de stof wordt aangeboden door drie docenten met verschillende achtergronden. Alle drie schuiven ze aan voor een gesprek: Martijn van Eck, adviseur sport & bewegen bij Kragten, Bert Steenbergen, hoogleraar bij het Behavioural Science Institute binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Radboud Universiteit en Erwin van der Krabben, planoloog en hoogleraar Vastgoed- & Locatieontwikkeling, tevens aan de Radboud Universiteit.
De markt doet maar wat
Van der Krabben trapt af door uit te leggen waar volgens hem de noodzaak van de cursus vandaan komt. “Sinds een jaar of vijf neemt de aandacht voor gezondheid en een actieve leefstijl toe, mede door de invoering van de Omgevingswet. Je ziet heel veel projecten waar extra aandacht is voor dat onderwerp. Echter, en nu chargeer ik, marktpartijen doen eigenlijk maar wat. Het is maar weinig evidence based.” Volgens Van der Krabben kan dat komen omdat niet duidelijk is wat precies het doel is. “Wat bedoelen we nu eigenlijk met een actieve leefstijl? Ik zag gisteren Arie Boomsma bij een talkshow, die had het met name over sporten. Terwijl ik heb geleerd dat actief bewegen iets heel anders is. Kortom, je zult helder moeten maken waar je naar streeft.”
Door in te zetten op buurtwerk zorg je ervoor dat een Cruyff Court ook goed wordt gebruikt. Foto Shutterstock
“Wat bedoelen we nu eigenlijk met een actieve leefstijl? Ik zag gisteren Arie Boomsma bij een talkshow, die had het met name over sporten. Terwijl ik heb geleerd dat actief bewegen iets heel anders is.”
Erwin van der Krabben
Tijdens de cursus komt onder meer aan bod welke gevolgen een inactieve leefstijl kan hebben. Overgewicht en diabetes type 2 zijn bekende gevolgen, maar er is meer, zo weet Steenbergen. “Denk aan het sociaal kapitaal, eenzaamheid. Zaken die door de coronacrisis extra naar voren komen omdat er minder ruimte voor ontmoeting is. En naar dit soort gevolgen is nog maar weinig onderzoek gedaan, de evidentie is redelijk dun. Wat zo boeiend is aan de Omgevingswet is dat we het sociale en fysieke domein aan elkaar kunnen koppelen om zo tot een beweegvriendelijke omgeving te komen. Maar hoe je dat doet, dat is nog wel een zoektocht. Zo hebben die twee domeinen vaak nog twee loketten.”
Twee werelden bij elkaar
Van Eck komt in zijn rol als adviseur bij veel gemeenten over de vloer. Hij merkt dat de scheiding tussen sociaal en fysiek domein steeds meer begint te vervagen. “Ik probeer in mijn aanpak de domeinen niet te veel te benoemen, ik heb het gewoon over een gezonde leefomgeving en probeer daarmee mensen aan elkaar te verbinden.” In de praktijk is dat nog niet altijd even makkelijk, aldus Van Eck. “Sport en bewegen in een Provinciaal Akkoord is meestal een sociale aangelegenheid, terwijl een lokaal sportakkoord van de gemeente zich meestal op het ruimtelijk domein richt. Ik probeer die twee werelden bij elkaar te brengen. Ik zie dat ze elkaar steeds beter gaan begrijpen en dat er een positieve lijn in zit.” Van der Krabben benoemt het financiële aspect: “Bij gemeenten leeft bij het sociale domein het idee dat het geld bij het ruimtelijk domein zit. Terwijl ik denk dat preventie juist geld oplevert. Als je alle gezondheidswinst door preventie bij elkaar optelt zul je geld besparen.”
Het drietal denkt dat de invoering van de Omgevingswet, nu gepland op 1 juni 2022, een duwtje in de goede richting zal geven. “Wat die wet bijzonder maakt is dat niet alleen naar gezondheidsrisico’s wordt gekeken, maar dat er in de Omgevingsvisie, het belangrijkste instrument, ook aandacht is voor de winst. De beweegvriendelijke leefomgeving draagt bij aan die winst.” Is het lastig om die bijdrage te kwantificeren? Steenbergen denkt dat dat wel meevalt. “Voor je het weet kom je in de preventieparadox terecht. Als je bepaalde maatregelen treft zul je nooit weten wat er was gebeurd als je het niet had gedaan. Ik vind dat je moet inzetten op preventie, ik vergelijk het een beetje met de APK. Die doe je ook om te voorkomen dat je stil komt te staan op de weg of dat je een ongeluk krijgt.
Er zijn bovendien wel manieren om gezondheidswinst te kwantificeren.” Van der Krabben beaamt dat. “Uit gesprekken met provincies blijkt dat ze niet goed weten wat al hun inspanningen allemaal opleveren. Daar kun je aan werken, eenvoudig door te monitoren. Niet één keer, maar vaker.”
Winst bij woon-werkverkeer
Is het gebrek aan monitoring het grootste euvel als het gaat om signaleren wat wel en niet werkt voor een beweegvriendelijke leefomgeving? Of schort er ook al veel aan die omgeving zelf? “Die vraag is moeilijk om te beantwoorden”, reageert Van Eck. “De beweegvriendelijke omgeving is een containerbegrip. Er zijn veel touwtjes om aan te trekken. Die complexiteit zie je ook terug op schaalniveaus: je hebt de stad, de wijk, de buurt en de straat. Wat mij betreft zou met name ingezet moeten worden op actief transport. Uit de auto en op de fiets of lopend. Die winst zit vooral in het woon-werkverkeer. Daarnaast zie ik op wijkniveau dat er veel speelplekken zijn die niet worden gebruikt omdat ze niet aansluiten bij de behoefte van de doelgroep. Er gaat veel geld naar het beheer en onderhoud van die plekken, maar ze worden slecht gebruikt. Op het gebied van sporten doen we het in Nederland heel goed. Over het algemeen denk ik dat gemeenten en provincies vooral behoefte hebben aan kaders. Wanneer ze aan de slag gaan met een wijk, dat ze dan weten welke instrumenten er beschikbaar zijn.” Steenbergen adviseert daarnaast om de gebruikers actief te betrekken bij de planvorming. “Momenteel bepalen de beleidsmakers veel zonder eerst de doelgroep bevraagd te hebben.”
Focus op sociale netwerken
Tijdens de cursus gaat het niet alleen over ruimtelijke ingrepen. De gedragscomponent is minstens zo belangrijk. Steenbergen: “De transities in ons leven zorgen voor verandering in ons beweeggedrag. Meestal gaan we minder bewegen, bijvoorbeeld als we van de basisschool naar de middelbare school gaan, of als we een baan krijgen. Om dit tegen te gaan moeten we focussen op sociale netwerken. Die zijn voor iedereen anders. Je moet iets om de fysieke leefomgeving heen bouwen om mensen te mobiliseren. Je kunt een heel mooi Cruyff Court aanleggen, maar door in te zetten op buurtwerk zorg je ervoor dat het daadwerkelijk gebruikt wordt.”
“De beweegvriendelijke omgeving is een containerbegrip. Er zijn veel touwtjes om aan te trekken. Die complexiteit zie je ook terug op schaalniveaus: je hebt de stad, de wijk, de buurt en de straat.”
Martijn van Eck
Belangrijk punt dat het trio wil maken is dat maatwerk geboden is. Van Eck: “De lokale context is heel belangrijk, die bepaalt wat belangrijk is om te doen. Ik was betrokken bij het project Bijlmersportpark. We wilden daar een sterkere verbinding leggen tussen het sportpark en de wijken eromheen. We vroegen ons af hoe we het beste de mensen konden bereiken. Via de sportparkmanager hebben we de lokale radio benut om dat te doen.” Zo blijkt maar weer: wat op de ene plek werkt, kan op een andere plek totaal z’n doel voorbij schieten. De cursus biedt daarom handvatten die de cursisten naar eigen inzicht kunnen inzetten. Daarnaast is er veel ruimte voor eigen casussen, waarbij de lokale problematiek aan de orde komt.
Vlnr: Martijn van Eck, Bert Steenbergen en Erwin van der Krabben
Gemêleerd gezelschap
Omdat de cursus de beweegvriendelijke leefomgeving benadert vanuit verschillende invalshoeken, hopen de docenten dat de cursisten ook verschillende achtergronden hebben. Projectleiders, gezondheidsmakelaars, GGD’ers, beleidsambtenaren op het gebied van gezondheid, ruimtelijke ordening of sport & bewegen, managers. Allemaal functies voor wie de cursus van toegevoegde waarde is.
Aanmelden voor de cursus kan nog. Kijk hier voor meer informatie.