Een bewegende stad is een gezonde stad

Foto boven: Speeldak Nemo. Fotografie: E. van Eis

“Omdat spelen in de stad bijdraagt aan leefkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van plekken valt de opgave onder meerdere beleidsvelden (ontwerp, beheer, sociaal-maatschappelijk).”

Door: Wijnand Beemster

In 2019 verscheen ‘Spelen in de stad’, een boek bomvol kennis, inspiratie en handvatten om steden te maken die uitnodigen tot spelen en bewegen. Het boek, uitgegeven in opdracht van gemeente Amsterdam, bouwt voort op ‘De beweegvriendelijke stad’, dat in 2018 werd uitgebracht door Gemeente Amsterdam. “Spelen en bewegen lopen als een rode draad door beide boeken. In ‘Spelen in de stad’ hebben we die twee thema’s verbreed naar gezonde ontwikkeling, want een bewegende stad is een gezonde stad”, zegt Anne Meijer, sociaal geograaf/planoloog bij Gemeente Amsterdam.

Op zoek naar creatieve en innovatieve oplossingen Kinderen zijn in het straatbeeld van steden steeds minder zichtbaar. Door voor- en naschoolse opvang brengen ze meer tijd door op school en er is de aantrekkingskracht van het beeldscherm. Ouders zijn bovendien huiverig om kinderen op straat te laten spelen. “Buiten spelen in een grote stad is niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger”, constateert Meijer. “De stad groeit, het auto- en fietsverkeer wordt drukker en stadskinderen en hun ouders moeten de straten, pleinen en speelplekken delen met steeds meer mensen. Om ook in een verdichtende stad toch nog voldoende goede speelruimte vrij te maken, moeten we meer dan ooit op zoek naar creatieve en innovatieve oplossingen.” Zoeken naar overlap Een van de oplossingen die het boek aangeeft is het zoeken naar overlap. Meijer legt uit: “Een goede en gezonde openbare ruimte nodigt uit tot spelen maar maakt de stad daarmee ook aantrekkelijker voor iedereen. Dat is ook wat Amsterdam nastreeft: een openbare ruimte die uitnodigend is voor al zijn gebruikers. Het perspectief op spelen gaat bij ons daarom ook verder dan alleen het aantrekkelijk maken van de openbare ruimte voor kinderen. Het gaat om veel meer doelgroepen. Dat maakt tegelijkertijd de opgave veel breder en gelaagder. Alles moet in elkaar overlappen, doelgroepen, functies. In het onderzoek kijk je dan ook veel meer naar mogelijke overlap van functies, naar de interactie tussen gebruikers.”

Anne Meijer, sociaal geograaf/planoloog bij gemeente Amsterdam

“Door spelen vanaf het begin van de opgave op te nemen, is het mogelijk spel op grotere schaal te integreren.”

Foto boven: Speelplek Elandsgracht. Fotografie: Marjolijn Pokorny

Hoe meer doelen, hoe interessanter de plek Hoe dat in de praktijk werkt, is te lezen in het laatste hoofdstuk van Spelen in de Stad. Hier worden twaalf principes besproken over hoe je plekken ontwerpt die toegankelijk en aantrekkelijk zijn voor alle doelgroepen. Titel van het eerste principe is veelzeggend: hoe meer doelen, hoe interessanter een plek. Een ander principe, over spelen als aanleiding voor totaalontwerp, maakt de complexiteit en gelaagdheid van de opgave, ook beleidsmatig, duidelijk. Omdat spelen in de stad bijdraagt aan leefkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van plekken valt de opgave onder meerdere beleidsvelden (ontwerp, beheer, sociaal-maatschappelijk). Dat maakt de opgave weliswaar complex en lastig, maar levert vaak heel veel op, zoals de auteurs aangeven op bladzijde 235: “Door spelen vanaf het begin van de opgave op te nemen, is het mogelijk spel op grotere schaal te integreren. Op die manier ontstaan plekken die aantrekkelijk en onderscheidend zijn. Spelen mag daarin zelfs de boventoon voeren. Daarmee kan het verrassende ideeën opleveren voor het totaalontwerp.” Drie factoren In het hoofdstuk over de principes lees je ook dat plekken met speelmogelijkheden die motorisch, cognitief en sociaal interessant zijn vaak zeer succesvol zijn. Die drie factoren zijn eerder in het boek besproken in het hoofdstuk ‘Spelen ontrafeld’, waarin inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling van kinderen, welke vaardigheden kinderen ontwikkelen door te spelen en hoe de ruimtelijke inrichting die drie factoren kan stimuleren. De drie factoren staan centraal in het boek. Op meerdere plaatsen leggen de auteurs de link hoe die drie ontwikkelingsgebieden elkaar beïnvloeden, welke speelbehoeften per levensfase ontstaan en hoe hier rekening mee kan worden gehouden in het ontwerp van de buitenruimte.

Foto: Jeugdland in Amsterdam-Oost. Fotografie: Roos Trommel

Wandeling Inspirerend is het hoofdstuk over een wandeling langs vijf Amsterdamse speelplekken. Naast klassiekers als speeltuin UJ Klaren, illustratief voor de opkomst van georganiseerde speeltuinen einde negentiende eeuw, en openbare speelplaats op het Bertelmanplein van Aldo van Eyck in opdracht van architecte en stedenbouwkundige Jacoba Mulder (uiteindelijk zijn in Amsterdam meer dan 800 speelplekken naar ontwerp van Van Eyck gerealiseerd) gaat de wandeling ook langs Jeugdland in Amsterdam-Oost, een favoriet van Meijer: “Met interactieve speeltoestellen, met muziek, spellen en verlichting, worden kinderen uitgedaagd om samen te bewegen en te leren op een speelse manier. Je kunt er je verjaardagsfeestje vieren, hutten timmeren, met kabelbanen over water vliegen, door groene tunnels kruipen, tuinieren, er zijn workshops over natuur, cultuur en techniek en er zijn jeugd-, kook-, en leeslabs.” Jeugdland is een van de meer natuurlijke en vrije speelplekken in Amsterdam, naast onder andere de Natureluur en het Woeste Westen. Deze speelplekken zijn illustratief voor een kanteling in het denken over spelen. De auteurs schrijven hierover: “Ze laten zien dat dit type speelplekken een steeds belangrijker factor zijn in het kader van gezondheid en motorische ontwikkeling.” (2) Een aantal van dit type spelplekken is ook te zien in het overzicht van bijna 60 binnen- en buitenlandse voorbeeldprojecten in het voorlaatste hoofdstuk.

Leren van kinderen Een bijzonder en informatief hoofdstuk is Leren van kinderen. Voor het boek zijn elf Amsterdamse kinderen in de leeftijd van drie tot elf jaar gevolg en geobserveerd tijdens het spelen in hun woonomgeving. Met een camera op hun hoofd zijn ze uitgedaagd om te laten zien hoe en waar ze buiten spelen. In hun eigen buurt wezen de kinderen op hun favoriete speelplekken. De voor de hand liggende conclusie van dit peripatetisch onderzoek was dat er een duidelijk verschil bestaat in perceptie tussen volwassenen en kinderen. Ouders willen bijvoorbeeld een overzichtelijke plek, terwijl kinderen beschutting zoeken om hun ding te doen. Bovendien zitten ouders met een wensbeeld of een romantische voorstelling van wat spelen zou moeten zijn. Kinderen zijn wars van die beelden. Ze spelen met wat voor handen is en zijn per definitie op hun gemak zolang er voldoende speelmogelijkheden zijn. In welke vorm of maat dan ook, zolang het maar plekken zijn met voldoende afwisseling, blijft het voor hen boeiend genoeg om er heen te gaan. Leidend in de waardering zijn ook hier de drie eerder genoemde factoren motorisch, cognitief en sociaal, ofwel: kan ik er iets doen, is het er spannend en zijn er anderen.